Geboren: 23-10-1789, Grou
Overleden: 27-02-1869, Deventer
-
Boeken, AV materiaal, artikelen, handschriften, brieven, muziek
-
Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren
-
gedichten
-
Beeldmateriaal
-
Biografy frysk
Leven en werk
Joast Hiddes Halbertsma was de oudste van vier zonen in het gezin van de Grouster bakker en koopman Hidde Halbertsma (Grou, 1756 – 1809) en Ruerdtsje Binnerts (Grou, 1767 – 1809).
Na Joast kwamen Tsjalling (Grou, 1792 – 1852), Binnert (Grou, 1795 – 1847) en Eeltsje (Grou, 1797 – 1858). Vader Hidde Halbertsma verdiende, net als generaties familieleden voor hem, de kost als bakker en koopman. Hij was aangesloten bij de gereformeerde kerk, maar werd na zijn huwelijk doopsgezind. Dat de Halbertsma’s niet gelijkmatig van aard waren, was rondom bekend, Joast heeft zich daar verschillende keren over uitgelaten. In de Nederlandstalige familiekroniek uit 1858 schreef hij: ‘Zij (de Halbertsma’s) hadden geen gelijkmatig humeur; nu hoog van moed, dan zwaarmoedig en diepgezonken. Uitspattend vrolijk, of slecht gemutst, een engel of een duivel. Daardoor waren zij blootgesteld aan gevaarlijke uitersten. Ontvlambaar van geest hadden zij aanvallen van blijdschap, liefde en gramschap, bij anderen onbekend (….). De grootste vijand der Halbertsma’s is de jenever (Ph.H. Breuker, Rimen en Teltsjes, 1993)’.
Moeder Ruerdtsje Binnerts kwam uit een vooraanstaand geslacht van Grouster doopsgezinden, waaruit al veel voorgangers voortgekomen waren. Zij was een zakenvrouw en drong erop aan dat haar zonen gingen leren. Twee, Joast en Eeltsje, studeerden respectievelijk in Amsterdam en Leiden voor dominee en dokter, voor die tijd heel bijzonder voor gewone dorpsjongens. De twee andere broers gingen het zakenleven in en breidden de zaken van de familie als kooplieden in hout en boter met succes uit. De broers hingen erg aan elkaar en dat werd nog sterker toen hun ouders vlak na elkaar stierven, beide overleden in 1809.
Joast Halbertsma volgde onderwijs aan de Latijnse school in Leeuwarden en studeerde daarna theologie aan het Doopsgezind Seminarie en het Atheneum Illustre in Amsterdam en verdiepte zich daarnaast in Germaanse talen, o.a. in het Noors (1807 – 1813). Zijn eerste benoeming als predikant was in Bolsward (1814 – 1821), waar hij in 1816 trouwde met de niet onbemiddelde domineesdochter Johanna Iskjen Hoekema (Workum 1794 – 1847). Het echtpaar kreeg vijf zonen; twee gingen later naar zee, drie studeerden, zij bekwaamden zich in de geneeskunde of in talen. Nadat hij zijn vrouw al in 1847 had verloren, moest Joast Halbertsma tijdens zijn leven ook nog drie van zijn zonen naar het kerkhof brengen. Petrus overleed in 1851, Binnert in 1861, Hidde maakte in 1865 zelf een eind aan zijn leven. In 1822 werd Halbertsma in Deventer beroepen, hij zou daar tot aan zijn overlijden in 1869 blijven wonen. In Deventer circuleren nog altijd anekdoten over de doopsgezinde dominee en schrijver die hem beschrijven als een bijzonder en eigenzinnig mens. In 2002 is in de doopsgezinde kerk van Deventer een bronzen borstbeeld van Halbertsma ontbloot.
Voor de Friese literatuuur was het literaire werk van met name Joast en Eeltsje van grote betekenis. In de tijd dat zij actief waren, de eerste helft van de negentiende eeuw, werd er bijna niet meer in het Fries geschreven. Voor de Halbertsma’s zelf ging een belangrijke stimulans uit van de heruitgave van het verzamelde werk van Gysbert Japicx in 1821 en twee jaar later van de onthulling van het borstbeeld van de renaissancedichter in de Martinikerk in Bolsward (1823). Joast Halbertsma was een van de belangrijkste organisatoren van het Gysbert-feest en hield bovendien een rede over de grote dichter. In twee bundels met de titel Hulde aan Gysbert Japicx (1824 en 1827) publiceerde hij daarna zijn feestrede en het gelegenheidswerk van de andere sprekers. Zijn activiteiten rondom de Gysbert-herdenking waren mede de aanleiding dat hij werd opgenomen in de Leidse Maatschappij van Letterkunde.
In december 1822 verscheen De Lape Koer fen Gabe Skroor, een dun boekje in een oplage van 200 exemplaren. De versjes en verhalen in het boekje waren anoniem geschreven door Eeltsje en Joast Halbertsma, het boekje kwam niet in de handel, maar werd rondgedeeld onder familie, vrienden en bekenden. Er bleek geweldig veel vraag naar te zijn en voor de broers een aanmoediging om verder te gaan op de weg die ze zelf waren ingeslagen.
De bedoeling van de broers was om met name de ‘gewone’ mensen aan het lezen te krijgen en om het lezen in de Friese taal een stimulans te geven. De ‘Lape Koer’ verscheen in de tijd van de Romantiek, de stroming in de kunst en literatuur die begin negentiende eeuw heel Europa in de greep had. De romantische mens was onrustig, hij kon het niet vinden in het hier en het nu. Dat uitte zich onder andere in verheerlijking van het verleden. Het was economisch gezien een achteruitgaande tijd, de Franse overheersing, die het land tot armoede had gebracht, was nog maar net achter de rug, de Universiteit van Franeker was in 1811 opgeheven en de politieke macht concentreerde zich steeds meer op Holland.
In De Lape Koer fan Gabe Skroor zijn bijna alle elementen van de romantische literatuur terug te vinden: verheerlijking van het verleden en het leven op het platteland, natuurlyriek, humor en satire, folklore, elegische poëzie en kerkhofgezangen. De eerste uitgave was met name een schepping van Eeltsje Halbertsma. De persoon van Gabe Skroor was verzonnen, de broers presenteerden hem als een jong overleden schrijver uit het verleden. In 1829 en 1834 verschenen er nog flink uitgebreide tweede en derde editie van de ‘Lape Koer’, niet meer anoniem, maar onder naam. Het succes van die latere uitgaven was minder groot dan van de eerste, het zou twintig jaar duren voordat de laatste editie was uitverkocht.
In 1854 verscheen van Joast en Eeltsje nog een uitgave met de titel Leed en Wille. Zij zouden beide de publicatie van hun meest beroemde uitgave, de Rimen en Teltsjes, niet meer meemaken. In de RImen en Teltsjes werd ook werk opgenomen van de derde broer, Tsjalling, die boterkoopman was in Grou. De eerste Rimen en Teltsjes werd in 1871 uitgegeven, twee jaar na het overlijden van Joast. Eeltsje was al in 1858 overleden. Het boek verscheen bij uitgeverij De Lange in Deventer, evenals de vorige uitgaven. Joast Halbertsma heeft de uitgave wel mee voorbereid, zijn zoon Hidde heeft er na zijn dood voor gezorgd dat het boek is uitgekomen.
Er is altijd een vrij constante vraag naar het boek geweest, in 1993 kwam de 11e druk uit in de serie Fryske Klassiken, met een uitleiding van Ph. H. Breuker onder de titel: ‘Oer skriuwers, boek en útjeften’. Het werk van de broers Halbertsma is tot aan de dag van vandaag van grote betekenis voor de Friese literatuur, zij hebben er voor gezorgd dat er bij de Friese lezers weer aandacht kwam voor het lezen van de eigen taal en zij hebben dat ook erg gestimuleerd.
Joast Halbertsma is zijn hele werkzame leven predikant geweest, maar zijn hart lag bij talen en taalonderzoek. Hij was een beroemde filoloog en onderhield contacten met taalkundigen in binnen- en buitenland, hij correspondeerde met mensen als Matthias de Vries, Rasmus Rask en Jacob Grimm.
Tijdens zijn studie in Amsterdam was hij bevriend geraakt met Jeronimo de Vries, een van de initiatiefnemers van de geschiedschrijving van de Nederlandse Letterkunde, en met de dichter Willem Bilderdijk en Jacob van Leeuwen. Hij had al op jonge leeftijd naam gemaakt als geleerde, en ook vandaag de dag is er nog altijd veel waardering voor zijn wetenschappelijk werk. Eelco Verwijs, destijds bibliothecaris van de Provinciale Bibliotheek die veel had samengewerkt met Halbertsma, typeerde hem na zijn dood als: ‘Een wakkere geest bij een stalen vlijt, een schitterend vernuft, groote scherpzinnigheid en veelzijdige geleerdheid, kortom een man van den ouden stempel’. (Ph. H. Breuker, neiwurd Rimen en Teltsjes, 1993). Hij maakte naam als kenner van de Germaanse talen en werd benoemd tot lid van de geleerde genootschappen op het gebied van taal en geschiedenis in Kopenhagen, Berlijn, Athene en Halle-Wittenberg. Lange tijd heeft Joast Halbertsma gehoopt dat hij een benoeming tot hoogleraar zou krijgen in de Nederlandse taal- en letterkunde, en hij is daar ook een aantal keren dichtbij geweest, maar heeft het uiteindelijk niet gekregen. Daar waren verschillende oorzaken voor aan te wijzen, o.a. een andere specialisatie of teveel gegadigden, maar zeker zal ook zijn eigen, niet altijd tactische optreden daar een rol in hebben gespeeld. Het feit dat hij nooit een benoeming heeft gekregen, heeft hem diep geraakt en heeft er mede voor gezorgd dat hij zich op het eind van zijn leven steeds meer uit het openbare leven terugtrok en min of meer vereenzaamde. De Leidse hogeschool bezorgde hem voor een deel eerherstel door hem in 1837 het zeer begeerde doctoraat honoris causa te verlenen.
Halbertsma heeft tijdens zijn leven een bibliotheek van grote waarde en betekenis aangelegd. Zijn verzameling bevatte bijna alles wat tot dan toe over het Fries was geschreven en daarnaast belangrijke, eerste, uitgaven van tijdgenoten als Bilderdijk, Bellamy en Da Costa. Een groot deel van zijn beroemde collectie schonk hij al tijdens zijn leven aan de Provinciale Bibliotheek van Fryslân en na zijn dood is wat hij nog gehouden had ook naar Leeuwarden gegaan. Die schenking betekende voor de bibliotheek een zeer belangrijke uitbreiding van haar collectie. Halbertsma heeft de grondslag gelegd voor de Friese Bijbelvertaling en voor het Fries Woordenboek, de beide delen van zijn beroemde Lexicon Frisicum zijn in 1999 nog eens opnieuw uitgegeven, bezorgd door S. van Dellen.
Als literair historicus heeft hij biografieën geschreven over de Friese schrijvers Posthumus en Salverda, hij heeft studies gepubliceerd over de Van Harens en Jacob Maerlant en verschillende werken geschreven over de doopsgezinden in Nederland en Deventer in het bijzonder. Toen hij op een van zijn reizen in Engeland, Schotland en Ierland een groot aantal musea en oudheidkamers had bezocht, besloot hij terug in Nederland zijn belangrijke verzameling oudheden aan de provincie Fryslân te schenken (1853). De provincie opende daarmee een Kabinet van Oudheden, de voorganger van het huidige Fries Museum.
Belangrijkste werk
1822: De Lape Koer fan Gabe Skroor (anoniem: met Eeltsje Halbertsma)
1829: De Lape Koer fan Gabe Skroor (Joast en Eeltsje, uitgebreide versie)
1834: De Lape Koer fan Gabe Skroor (Joast en Eeltsje, verder uitgebreide versie)
1871: Rimen en Teltsjes, met Eeltsje en Tsjalling Halbertsma (11e druk, 1994)
1872: Lexicon Frisicum (verschenen tot en met lemma ‘feer’, heruitgave 2000 bezorgd door S. van Dellen) (in 2020 voor groot deel toegankelijk gemaakt)
1884: It Ewangeelje fen Matthewes; vertaald in het land-friesch (postuum)
Over de schrijver
2018: Joost Halbertsma 1789-1869 (biografie door Alpita de Jong)
2020: De predikant en de Boeddha (heruitgave van 1843, met beschouwingen van o.a. Alpita de Jong)
Meer informatie
Jelle van der Meulen, Friese literatuursite
Gerben de Vries, De Moanne 12-02-2020 (recensie van de biografie die Alpita de Jong schreef)
Jan Auke Brink, FD 31-01-2020 (over De predikant en de Boeddha)
Redactie Neerlandistiek, 08-12-2020 ('Een Joodse blackface bij de Halbertsma's')
Jelle van der Meulen, Brekt 29-11-2022 (oer Joost Hiddes Halbertsma yn Koudum)
©Tresoar, 30-11-2022